Nieuws
Damon Dinsdag 21 augustus
De zomervakantie loopt op haar einde. Binnenkort beginnen alle scholen weer aan het nieuwe schooljaar. Het zal waarschijnlijk voor docenten weer een hele kluif zijn de aandacht van de leerlingen weer te verkrijgen en vast te houden. In het volgende fragment uit Allesomvattende onderwijsleer geeft filosoof, theoloog en pedagoog Jan Amos Comenius (1592-1670) enkele tips om de aandacht van de leerlingen vast te houden.
“Het is een hele kunst om ervoor te zorgen dat alle leerlingen samen, en elke leerling individueel, oplettend blijven. Dit is vooral van belang, omdat wat de onderwijzer zegt een bron van kennis is, die beekjes van kennis voortbrengt. De leerlingen moeten er een gewoonte van maken om uit deze bron (wanneer zij deze geopend zien) het vat van hun oplettendheid te vullen. Niets uit deze bron mogen zij verloren laten gaan. Daarom moet de onderwijzer er goed op letten dat hij zijn mond niet open doet als de leerlingen niet luisteren, en dat hij geen onderwijs geeft als zij niet met hun volle aandacht bij de les zijn. Hier zijn de woorden van Seneca van toepassing dat ‘alleen iets gezegd moet worden tegen iemand die wil luisteren’. Ook kan men denken aan de woorden van Salomo: ‘Een verstandig mens is karig met zijn woorden, iemand met inzicht is bezonnen’ (Spreuken 17: 27); dat wil zeggen dat men niet tegen de wind in moet spreken, maar tot verstandige mensen.
20. Oplettendheid zal echter niet alleen door de aangestelde hoofden van de verschillende groepen en door de aangewezen toezichthouders worden gewekt. Zij letten natuurlijk goed op, maar nog meer moet de leraar opletten, en wel vooral op het volgende.
1) Als hij onderwijs geeft moet hij zich inspannen om steeds iets te bespreken dat onderhoudend en nuttig is. Zodoende wordt de aandacht van de leerlingen getrokken, en worden zij nieuwsgierig en oplettend gemaakt.
2) Bij het begin van de lessen moet de leraar de leerstof aanprijzen. Hij kan de leerlingen aanmoedigen tot het stellen van vragen, bijvoorbeeld over de reeds behandelde stof of over de nieuwe leerstof, dan wel over de op dat moment te behandelen leerstof. Op deze manier zullen de leerlingen zelf hun gebrek aan kennis ervaren, en ook nieuwsgierig zijn naar de oorzaak ervan.
3) Als de docent op een verhoogde plaats staat en de hele klas kan overzien, dan staat hij niemand toe om iets anders te doen dan naar hem te kijken.
4) Als hij zodoende de leerlingen helpt om oplettend te zijn, kan hij hun volledige aandacht trekken en zoveel mogelijk vasthouden (zoals wij hierboven in hoofdstuk 17, grondbeginsel III) hebben beschreven). Deze aanpak maakt niet alleen het leren voor de leerlingen makkelijker, maar bevordert ook hun oplettendheid.
5) Als hij zijn werk soms even onderbreekt met vragen en opmerkingen als ‘Jij daar, wat heb ik zojuist gezegd? Herhaal deze zin eens! Zeg eens langs welke weg wij tot hier gekomen zijn!’, en dergelijke overeenkomstig het niveau van de klas. Wordt iemand op onoplettendheid betrapt, dan moet hij berispt of meteen gestraft worden. Op deze wijze zal men de oplettendheid in het algemeen zeer verhogen.
6) Wanneer de docent iemand die achterblijft iets gevraagd heeft, dan moet hij meteen verder gaan met de tweede, derde, tiende of dertigste, en wacht hij op antwoord zonder de vraag te herhalen. Deze aanpak stimuleert alle leerlingen om hun best te doen en goed op te letten, want wat tegen de één wordt gezegd gaat allen aan.”