Nieuws
Damon Dinsdag 10 oktober
Vandaag is het World Mental Health Day. Op deze dag wordt wereldwijd aandacht besteed aan psychische gezondheid. Vandaar dat we in de Damon Dinsdag van deze week stil staan bij de biografie Herman van Praag. Ooggetuige en revolutionair psychiater. Hij wordt gezien als de grondlegger van de biologische psychiatrie in Nederland. Pillen én praten was zijn motto en ook over de DSM als standaard voor diagnostisering had hij een uitgesproken mening.
“Er is in dit geheel van DSM, medicatie en passende therapie nog een invalshoek: toelichting op medicatie. Het inzicht is gemeengoed dat vertrouwen in de werkzaamheid van een medicijn een belangrijke factor is voor het effect ervan. Dit gegeven staat niet tegenover biologisch-neurologische inwerking van psychofarmaca op specifieke processen in het brein. Het is een complementair sociaal-psychisch effect. Het is daarom van belang de beoogde werking van het betreffende farmacon rustig met de betrokkene te bespreken. Hier de tijd voor te nemen.
Dat hier ook naar de patiënt toe geen vaststaande zekerheden worden verkondigd spreekt voor zich, maar de positieve resultaten die door de gekozen medicatie bij menig vergelijkbare patiënt geboekt zijn, betekenen geen bijzaak en verdienen opmonterende aandacht. ‘Hoop doet leven’ is geen tegeltjeswijsheid, maar nuchtere realiteit. Wanhoop kan de dood nabij brengen. Het is al eerder gezegd, in relatie tot hoop en wanhoop, scherp door Van Praag zelf in Theresienstadt gezien.
Het gebruik van een farmacon betekent een forse ingreep in de psychische huishouding. Voor de patiënt heeft dit besef belang, zeker met het oog op de toekomst, wanneer het gebruik van bijvoorbeeld een antidepressivum weer afgebouwd wordt. Het verhaal om de medicatie én de mens in kwestie heen, is een onmisbaar onderdeel bij het voorschrijven van de medicatie. Dit verhaal is veel meer dan een bijsluiter.
Ik herinner mij een beeld uit de indrukwekkende documentaireserie Tygo in de psychiatrie. Een van de patiënten kwam voor de camera. Zij zat tegenover een dame met computer. Of zij psychotherapeut was, psycholoog of assistent, was mij niet duidelijk. Wel dat zij een merkwaardige consequentie in haar gedrag vertoonde: ze ging een vragenlijst af en tikte de antwoorden in de daartoe bestemde hokjes. Af en toe blikte zij even over haar toetsenbord op en keek langs haar scherm naar de cliënt. Dat alles in hoog tempo. Al spoedig na deze invuloefening een druk op de knop, even wachten, en ja, daar kwamen enkele labels uit de bus (ik verzin dit niet).
Met slagen om de arm werden er een aantal psychische ziektebeelden genoemd. En de patiënte maar knikken, met een blik zowel van geloof als ongeloof: het waren in haar vijfjarige leven als psychisch zieke persoon label tien tot en met twaalf.
‘Zou de goede er nu bij zitten?’- geloof. ‘Het kan toch niet waar zijn, tien tot en met twaalf!’- ongeloof.
Deze ‘professionele’ enscenering – Kafka waardig – bevestigt het beeld van totale verwarring waaraan patiënten in hun langdurige therapie, gebaseerd op DSM-labels, ten prooi kunnen vallen. Een chaotische, op hol geslagen werkwijze. Een nachtmerrie overdag.
Gelukkig zijn er tal van artsen, psychiaters en psychologen die het DSMlabelen op kundige manier toepassen en uitdrukkelijk toelichten dat deze labels meer een werkinstrument zijn dan dat ze iets zeggen over wie de patiënt is. Daar is tijd en aandacht voor nodig. Maar uiteindelijk lijkt Van Praag het gelijk aan zijn zijde te hebben waar hij stelt:
DSM is vanaf 1953 een vooruitgang geweest gelet op de uniformering in naamgeving en diagnostiek. Voor communicatie binnen de psychiatrie is dat van grote betekenis. Wereldwijde verstaanbaarheid van wat we onder ziektebeelden verstaan is van belang. Maar paradoxaal uitgedrukt: het is een stap in de goede richting die we niet moeten continueren.
In de aangrijpende documentaireserie Tygo in de psychiatrie geeft Jim van Os in andere bewoordingen hetzelfde weer: DSM moet in zijn huidige vorm en functioneren op de schop. De filmserie heeft naar zijn zeggen, juist vanuit de mens belicht, de discussie over deze problematiek aangewakkerd en het besef gesterkt dat het anders in de GGZ georganiseerd moet worden. Maar er zijn daarvoor in de praktijk nog veel hindernissen te nemen. Alleen een grondige herstructurering van deze zorg en vergoedingssystematiek kan de pijnpunten echt oplossen. Zo’n herstructurering kost tijd en vergt een blijvende druk op belanghebbende ‘partijen’.
Voor zo’n broodnodige herstructurering heeft Van Praag inspirerende suggesties, organisatiemodellen die ik in het hoofdstuk XXIV - Erflater, naar voren breng.”