040 - 304 60 58

Nieuws

Damon Dinsdag 29 augustus

Voor bijna iedereen zit de zomervakantie er weer op en keert de regelmaat weer terug. Er moet weer op gezette tijden gewerkt worden. Daarom deze week in de Damon Dinsdag ter inspiratie een fragment uit de Regel van Benedictus in de vertaling van Vincent Hunink.  

Dagelijks handwerk

Ledigheid is de vijand van de ziel. Daarom dienen de broeders zich op bepaalde tijden bezig te houden met handwerk en op bepaalde andere uren met geestelijke lezing. Wij menen de tijden voor beide als volgt te moeten indelen.

Van Pasen tot 1 oktober verrichten de monniken na de priem de nodige werkzaamheden tot een uur of tien.  Van tien uur tot het uur van de sext zijn ze vrij voor lezing. Na de sext en de daar- opvolgende maaltijd rusten ze op hun bed. Ze doen dat in alle stilte, en als iemand eventueel wil lezen doet hij dit op zo’n manier dat het niet storend is voor anderen. De noon wordt wat vervroegd naar ongeveer half drie. Daarna doet men weer het nodige werk tot aan de vespers.

Als de omstandigheden ter plaatse of armoede het noodzakelijk maken dat zij persoonlijk de oogst binnenhalen, moeten zij daarover niet ontstemd zijn. Want dan pas zijn ze werkelijk monniken als ze leven van het werk van hun handen, zoals ook onze vaders en de apostelen. Maar ‘alles met mate’, dit met het oog op de broeders die snel het hoofd laten hangen. 

Van 1 oktober tot het begin van de veertigdagentijd wijdt men zich tot acht uur aan lezen. Om acht uur bidt men de terts, waarna ieder tot de noon aan de hem opgedragen taak werkt. Bij het eerste signaal van de noon leggen allen hun werk neer en staan gereed tot het tweede signaal klinkt. Na de maaltijd wijdt men zich aan de eigen lectuur of aan psalmen.

Gedurende de veertigdagentijd wijdt men zich ’s ochtends tot negen uur aan de eigen lectuur, waarna men tot vier uur aan de opgedragen taken werkt.

In die veertigdagentijd ontvangt ieder een boek uit de bibliotheek, dat van begin tot eind volledig gelezen wordt. Deze boeken worden verstrekt aan het begin van de veertigdagentijd. Het is hierbij wel van groot belang om een of twee ouderen aan te wijzen, die op de uren waarop de broeders zich wijden aan lectuur rondgaan in het klooster. Ze moeten dan kijken of er niet ergens een broeder ten prooi is aan lusteloosheid en zit te luieren of te kletsen en zich niet concentreert op zijn lectuur, en daarmee niet alleen zichzelf tekortdoet maar ook anderen afleidt. Als zo’n broeder – God verhoede het – ergens wordt aangetroffen, krijgt hij een- en andermaal een vermaning. Betert hij zich niet, dan wordt hij openlijk berispt, op een manier die beducht maakt.

Een broeder zoekt geen contact met een andere broeder op de verkeerde uren.

Op zondag wijdt iedereen zich aan lectuur, behalve degenen die voor diverse taken zijn aangewezen.

Als iemand zo ongeïnteresseerd en lui is dat hij niet wil of niet kan studeren of lezen, geeft men hem iets te doen zodat hij wat om handen heeft.

Zieke of verzwakte broeders krijgen een werk of taak opgedragen waardoor ze niet met de handen over elkaar zitten maar ook niet door zware inspanningen overbelast of onwillig raken. De abt moet rekening houden met hun zwakte.”