040 - 304 60 58

Nieuws

Damon Dinsdag 25 april

Deze week in de Damon Dinsdag een fragment uit Een leven als ‘man of letters’, Biografie van David Hume van Ton Vink. Tot en met 30 april ontvangt u nog €5 korting op dit boek! 

“De begrafenis van David Hume vond plaats op 29 augustus 1776, en hoe kan het ook anders: het regende. Dat David Hume, de ongelovige, op een rustige en waardige wijze was gestorven, zat niet iedereen lekker. Zijn vrienden werden ervan beschuldigd de waarheid te verbergen: Hume zou gekweld door angst en wroeging overleden zijn. Dat kon haast niet anders. In mijn openingshoofdstuk ben ik daar al op ingegaan.
       Een van de gevolgen van de daardoor heersende atmosfeer was dat er met een zekere zorg naar zijn teraardebestelling werd gekeken. Waren er geen rellen en opstootjes te verwachten bij de begrafenis van deze notoire atheïst?
       De begrafenisstoet werd gadegeslagen door een grote menigte. Die gedroeg zich beschaafd, al werd er volgens de overlevering vanuit het publiek geroepen “‘Ah, he was an Atheist.” Waarop van elders de respons kwam “No matter, he was an honest Man.” En een geëmotioneerde James Boswell die zich, zoals vermeld, na zijn laatste gesprek met Hume nog tweemaal tevergeefs aan diens deur had gemeld om het gesprek voort te zetten, noteerde dat hij de begrafenis van een afstandje observeerde, zich verschuilend achter een muur. Niets werd onmogelijk geacht.
       In deze atmosfeer was de belangstelling voor het graf van zodanige aard en omvang dat Hume’s broer het raadzaam achtte het graf gedurende een periode van acht nachten te laten bewaken. Het begin van de wacht, om acht uur ’s avonds, werd aangekondigd met een pistoolschot dat ieder uur werd herhaald, tot aan het ochtendgloren.

Atheïst
Hoewel we weten dat Hume zelf vond dat menig beter mens al eerder heilig was verklaard, had hij inderdaad de reputatie een goed mens te zijn. Vriendelijk en vrijgevig. Maar was hij ook een atheïst? Was hij overtuigd van het bewijs voor het niet-bestaan van God? Hij was om te beginnen geen atheïst op de dogmatische manier van zijn Franse vrienden, de philosophes. (Merkwaardig genoeg stelde een aantal van deze radicale Franse verlichtingsdenkers er hoge prijs op in gewijde grond begraven te worden. Hume daarentegen wilde begraven worden “overeenkomstig mijn eigen opvatting”.)
       Hume’s standpunt is hier overigens zeker ook niet dat van de agnost die zegt dat het onmogelijk is om te weten of God bestaat of niet bestaat, of om dat bestaan dan wel niet-bestaan te bewijzen. Dat is voor Hume, na de Treatise, een gelopen race want dergelijke kennis en dergelijk bewijs is nergens en over niets mogelijk – en zelfs daarover niet. Geheel aan zichzelf overgelaten komt de rede hier geen stap vooruit (of achteruit). Maar dat betekent niet dat de rede, daartoe van buiten zichzelf gemotiveerd, geen uitspraken kan doen over de mate van waarschijnlijkheid waarmee iets (wonderen, het bestaan van God, onsterfelijkheid, om maar eens iets te noemen) het geval zou kunnen zijn.”