Nieuws
Damon Dinsdag 4 april
In de Goede Week staat het Damon Dinsdag fragment in het teken van de verrijzenis. Het fragment komt uit Over de ziel en de verrijzenis, waarin kerkvader Gregorius van Nyssa een dialoog heeft met zijn stervende zus en lerares Macrina. Zijn er goede bezwaren tegen de mogelijkheid van een verrijzenis of kunnen we niet alles bevatten met onze redelijke vermogens?
“Moet ik nog een andere tegenwerping noemen vanuit de serie bezwaren die de tegenstanders van onze overtuiging tegen ons in brengen? De natuur zorgde ervoor dat geen enkel lichaamsdeel werkeloos blijft. Sommige lichaamsdelen in ons zorgen ervoor dat wij leven, en leveren de kracht om te leven. Zonder die lichaamsdelen kan ons leven in het vlees niet voortduren. Ik noem het hart, de lever, de hersenen, de longen, de maag en de overige ingewanden. Andere lichaamsdelen hebben de taak om de waarneming mogelijk te maken. Weer andere leveren de kracht om te kunnen handelen en van plaats te veranderen. Ook zijn er die ertoe toegerust zijn om nakomelingen te laten komen. Als nu ons komende leven er precies hetzelfde uitziet, in dezelfde conditie als nu, leidt onze omvorming tot niets. Maar als het Schriftwoord waar is (en het is werkelijk de waarheid) met zijn vaststelling dat het huwelijk niet zijn plaats heeft in het leven na de opstanding en dat eten en drinken niet zorgen voor de continuïteit van het toekomstige leven, wat voor nut hebben die lichaamsdelen als we in dat toekomstige leven niet meer rekenen op die activiteiten omwille waarvan we nu die ledematen hebben? Want als de lichaamsdelen voor de huwelijksgemeenschap nu juist bestaan voor die huwelijksgemeenschap, hebben wij, wanneer huwelijksgemeenschap in het toekomstige leven afwezig is, die lichaamsdelen daarvoor niet nodig. Zo zit het ook met de handen voor het werk, de voeten voor het lopen, de mond voor de opname van voedsel, de tanden voor het kauwen van voedsel, de ingewanden voor de spijsvertering en de openingen in het lichaam voor het afscheiden van onnutte stoffen. Wanneer die functies er niet meer zijn, hoe of ter wille van wat zullen de voor die functies bestemde organen nog bestaan? Het zit onherroepelijk als volgt. Als de lichaamsdelen die geen enkele bijdrage zullen leveren aan het komende leven, niet met het lichaam van dan nog verbonden zullen zijn, zal onontkoombaar niets van wat voor ons nu ons lichaam uitmaakt, meer bestaan. Het leven zal dan toch met andere kenmerken bestaan. Een dergelijke toestand kun je toch niet meer opstanding noemen, omdat de ledematen stuk voor stuk niet samen met het lichaam de opstanding beleven. Ze zijn immers in dat leven dan niet meer van nut. Als daarentegen de opstanding werkzaam is in al die ledematen, dan zal de Schepper die onze opstanding bewerkt, werkelijkheden scheppen die zonder betekenis en zonder nut voor dat leven zijn. Maar toch moeten we geloven dat de opstanding bestaat en die opstanding niet zonder betekenis is. Dus is het zaak onze aandacht bij de redenering te houden. Zo kunnen we op alle punten van de leerstelling wat in de rede ligt, overeind houden.
Nadat ik deze uiteenzetting had gehouden, zei mijn lerares: jij hebt de leerstellingen over de opstanding op correcte wijze aangepakt volgens de regels van de zogenoemde retorica. Op geloofwaardige wijze ben je met je opgetuigde argumenten aan het cirkelen geweest rond de waarheid. Met als gevolg dat zij die niet al te diep het mysterie van de opstanding hebben onderzocht, toch iets aannemelijks voelen bij jouw tegenwerpingen en denken dat niet geheel buiten de orde twijfel aan onze uiteenzetting is ingebracht. Maar, zo zei zij, de waarheid is hier niet in het geding, ook al zijn wij onmachtig met gelijke retorische middelen hun betoog tegen te spreken. De ware uitleg over deze kwesties is als een schat geborgen in de verborgen schatkamers van de wijsheid.”